In Openbaring 4 wordt een deur in de hemel geopend, zodat Johannes in de hemel kan kijken. Hij ziet een troon en God zit op de troon. “En rondom de troon stonden vierentwintig tronen. En op de tronen zag ik de vierentwintig ouderlingen (oudsten) zitten, bekleed met witte kleren, en met gouden kronen op hun hoofd” (Openbaring 4:4).
Heerlijkheid, eer en kracht
De Geest van God is ook aanwezig voor de troon als zeven vurige fakkels, evenals vier cherubs (de vier dieren). “En telkens wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dank brachten aan Hem Die op de troon zat en Die leeft in alle eeuwigheid, wierpen de vierentwintig ouderlingen (oudsten) zich neer voor Hem Die op de troon zat, aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen neer vóór de troon en zeiden: ‘U bent het waard, Heere, te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de kracht, want U hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen.’” (Op. 4:9-11).
In Openbaring 5 horen we weer van de vierentwintig oudsten. “Toen wierpen de vier dieren en de vierentwintig ouderlingen (oudsten) zich vóór het Lam neer. Zij hadden elk een citer en gouden schalen vol reukwerk. Dit zijn de gebeden van de heiligen. En zij zongen een nieuw lied en zeiden: ‘U bent het waard om de boekrol te nemen en zijn zegels te openen, want U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie. En U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen regeren over de aarde’” (Op. 5:9).
De 24 oudsten in Openbaring
De vierentwintig oudsten zijn geen letterlijke mensen, zoals ieder beeld in Openbaring symboliseren ze iets. Vanuit de tekst kunnen we het volgende over hen zeggen:
- Het zijn koningen. Ze hebben tronen en kronen. Toch aanbidden ze de grote Koning, Hij die zit op de troon, en het Lam dat geslacht is.
- Het zijn mensen, geen engelen.
- Ze symboliseren de gelovigen, want ze zingen over hoe God mensen uit elk volk vrijkocht.
- Ze symboliseren de Kerk in de hemel. Ze hebben de wedloop gelopen, ze hebben overwonnen en zijn koningen geworden.
Waarom zijn er 24 oudsten? Om dit te begrijpen, moeten we begrijpen naar welke oudtestamentische beelden in deze hoofdstukken wordt verwezen. Het beeld van de hemel komt overeen met de tabernakel en de tempel in het Oude Testament. Immers, het ontwerp van de tabernakel kreeg Mozes, nadat hij in een visioen in de hemelse troonzaal was geweest (zie Exodus 24:9-11).
De troon van God met een regenboog daaromheen (Op. 4:2-3) komt overeen met het Verzoendeksel en de Ark van het Verbond in het Heilige der Heiligen (Ex. 37:6) en met de majesteit van God daaromheen (Ex. 40:34-35). De zeven fakkels komen overeen met de gouden lampenstandaard met de zeven lampen in het Heilige (Ex. 37:17-24) van de tabernakel. Het is een beeld van het veelvuldige werk van de Heilige Geest. De zee van glas (Op. 4:6) komt overeen met het wasbekken (Ex. 30:17-21) en de bronzen Zee (1 Koningen 7:23) in de voorhof, die werd gebruikt om de priesters te reinigen voordat ze heilig voor de Heer zouden verschijnen. De vier dieren zijn de cherubs die God aanbidden. Ze komen overeen met de cherubs op het Verzoendeksel (Ex. 37:7-9). Zie ook Psalm 80:2, 99:1, Ezechiël 1:4-14 en 10:1-22. Ze worden ook wel omschreven als Serafs (Jesaja 6:1-8).
Overeenkomsten tussen Oude en Nieuwe Testament
Met al deze overeenkomsten tussen Johannes’ beschrijving van de hemel en de tabernakel en de tempel in het Oude Testament, mogen we verwachten dat we deze 24 dienstknechten op een of andere manier in de tempel zullen aantreffen. En dat doen we ook. In 1 Kronieken 24 vinden we een lijst van vierentwintig priesterafdelingen, elk met hun eigen afdelingshoofd. “Deze hadden hun dienstwerk om het huis van de HEERE binnen te gaan.” (1 Kron. 24:19).
De hemel is het huis van de Heer. En de Heer stelt Zijn Kerk aan om binnen te gaan en Hem voortdurend te aanbidden en te dienen. Wanneer we nu in de hemel aankomen, mogen we dat voor altijd doen. En de hemel is in Jezus Christus onder ons gekomen. Nu de Kerk zegeviert, roepen we uit: “U bent het waard, Heere, te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de kracht, want U hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen!” (Op. 4:11).