“In het begin schiep God de hemel en de aarde.” Zo begint het boek Genesis, en daarmee de hele Bijbel. We lezen hoe de eeuwige God alle dingen schiep. Voordat je dit artikel verder leest, moedig ik je aan om Genesis 1:1-2:25 uit de Bijbel te lezen.
Bijbelse geschiedenis
In het begin schiep God de aarde woest en leeg, ongeschikt om bewoond te worden, bedekt met water en duisternis. Maar met Zijn Woord en door de kracht van Zijn Geest zou Hij Zijn schepping ordenen, vormgeven en vullen, in een zes dagen durend proces (Genesis 1:1-2).
In de eerste drie dagen bracht God orde aan in Zijn schepping. In de drie dagen daarna vulde Hij haar.
- Op de eerste dag schiep Hij licht en scheidde dat van de duisternis. Hij noemde het licht “dag” en de duisternis “nacht”. Op de vierde dag maakte Hij de zon, de maan en de sterren (Genesis 1:3-5; 1:14-19).
- Op de tweede dag schiep Hij de hemel en scheidde de wolken van het water onder het uitspansel. Op de vijfde dag vulde Hij de lucht met vogels en het water met dieren (Genesis 1:6-8; 1:20-23).
- Op de derde dag scheidde Hij het droge land van het water onder het uitspansel. Hij noemde het droge land “aarde” en het water noemde Hij “zee”. Op de zesde dag vulde Hij de aarde met dieren en schiep Hij de mens, Adam en Eva (Genesis 1:9-13; 1:24-31).
Bij de schepping van de mens moeten we even stilstaan. God maakte, op een heel speciale manier, een verbond met de mens. Hij had Zijn goedheid richting hem bewezen door hem te creëren naar Zijn beeld, hem de levensadem te geven en hem in de hof van Eden te laten wonen om die te onderhouden en te bewerken. Na dit alles vroeg God loyaliteit van hem. Hij wilde dat de mens zijn gehoorzaamheid bewees door niet te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Ongehoorzaamheid zou tot de dood leiden. Bovendien zegende God Adam met een helper die bij hem paste: Eva. Samen moesten zij over de aarde en de dieren heersen en moesten ze zich voortplanten (Genesis 1:24-31; 2:4-25).
- Op de zevende dag voltooide God Zijn scheppingswerk. Hij zegende en heiligde die dag, omdat Hij daarop rustte van alles wat Hij geschapen had. Alles wat Hij gemaakt had was goed, het was volmaakt! (Genesis 2:1-3).
Wat leert deze Bijbelse geschiedenis ons?
We kunnen verschillende lessen trekken uit het scheppingsverhaal, ik noem hier de meest basale:
1. God is de Auteur van de schepping.
De eerste woorden van de Bijbel openbaren ons grote waarheden: God is eeuwig, Hij is de Auteur van de schepping. Daarom is God de Enige die tijd en plaats overstijgt. Hij is de Koning en Heere van de hele schepping (vergelijk Psalm 47:7, Openbaring 4:11).
2. God openbaart Zijn doel in de schepping.
Zijn drie-enige wezen wordt weerspiegeld in de schepping: de Vader neemt het initiatief tot de schepping, de Zoon voert het uit en de Geest vervolmaakt het. Merk op dat de aarde leeg en woest geschapen werd, en daarna in zes dagen werd geordend en gevuld. Waarom was dat zo? Dat is een afspiegeling van Gods reddingsplan! Hij bouwde Zijn koninkrijk op aarde (vergelijk Jesaja 45:18, Romeinen 11:36).
3. De mens werd geschapen naar het beeld van God
God schiep de mens om de schepping te besturen, en daarom gaf Hij hem de eigenschappen van rechtvaardigheid, heiligheid en wijsheid. In Zijn naam moest de mens heersen (als ‘koning’) en de aarde vullen. Bovendien gaf God hem de priesterlijke rol om de hof van Eden te bewerken en erover te waken href=”#section1″>[1]. Zijn dienst, als beeld van God, begon in de hof en breidde zich uit tot de hele schepping (vergelijk Psalm 8).
4. Oorspronkelijke relatie: God en mens in gemeenschap
God zette een tijd (Sabbath) en een plaats (hof van Eden) apart en creëerde een manier (werkverbond) waarop de mens voor altijd van Hem zou kunnen genieten. Het huwelijk van Adam en Eva weerspiegelde Gods gemeenschap met de mens. Ongehoorzaamheid aan Zijn geboden zou de ondergang van deze gemeenschap betekenen. (Vergelijk Exodus 6:7; Leviticus 26:12; Openbaring 21:3).
5. Christus is het centrum en het doel van de schepping
De schepping was heel goed. Ze was echter slechts een patroon van de nieuwe schepping, en Adam was een type van Christus (‘de laatste Adam’). Hoewel er geen zonde op de aarde was, was al van eeuwigheid besloten dat Christus Zijn volk zou redden van de zonde. Alles was geschapen door Hem en tot Hem. De enige volmaakte Priester en Koning zou niet Adam zijn, maar Christus. (Vergelijk Kolossenzen 1:16; 1 Petrus 1:19-20; Johannes 1:1-5; 5:39).
Dank u wel God, dat U mij in de schepping Christus toont!
Voetnoot
[1]God droeg Adam op om de Hof van Eden “te bewerken en erover te waken”. Hij moest de plaats waar God op een bijzondere manier woonde, verzorgen en beschermen. Dit was geen gewone tuin, en daarom was dit ook geen taak voor een gewone tuinman. Deze twee Hebreeuwse woorden voor “bewerken en erover waken” worden ook gebruikt in Numeri 3:7-8; 8:26, waar God de priesters en Levieten dezelfde opdracht geeft om in de tabernakel te dienen en zorg te dragen voor alle voorwerpen daar. In die tijd was de tabernakel Gods bijzondere woonplaats, net zoals de Hof van Eden dat was geweest ten tijde van Adam. Daarom hadden zowel Adam als de Levieten een priesterlijke taak.