Exodus is het tweede boek van de zogenaamde Torah (wet of instructie), de eerste vijf boeken van de Bijbel. Het woord exodus betekent het gaan uit of vertrek. Het boek Exodus is deels verhalend en deels gewijd aan wetten en instructies hoe de tabernakel gebouwd moet worden.
Gods trouw
In het boek Exodus leren we over de trouw van God. In Genesis had God Abraham beloofd dat zijn zaad zou zijn als het zand van de zee of als de sterren aan de hemel (Genesis 15:5; 22:17). In Exodus lezen we over de nakomelingen van Abraham, hoe zij naar Egypte kwamen en zich vermenigvuldigen (Exodus 1:7). Zij werden een sterk volk, zo sterk dat Farao, de koning van Egypte, bang voor hen werd en hen dwong om slavenarbeid te verrichten.
Toen dat niet hielp om hun aantallen te verminderen, begon Farao hun pasgeboren zonen te doden (Exodus 1:10, 22). God had Abraham ook land beloofd voor zijn nageslacht (Genesis 17:8). En weer is God trouw aan Zijn belofte. Hij verwekte een leider, Mozes, die tot het Hebreeuwse volk behoorde, maar die opgroeide in het paleis van de Farao (Exodus 3-4). Farao weigerde het volk Israël te laten gaan, maar uiteindelijk kon hij niet op tegen Gods grote macht (Exodus 5-13). Uiteindelijk mocht het volk gaan en het land Egypte verlaten, om op weg te gaan naar het Beloofde Land, dat God voor hen had bereid (Exodus 12:29-32). We kunnen uit dit verhaal leren dat we nooit hoeven te twijfelen aan de beloften, die God ons in zijn Woord heeft gegeven. Hij is zowel trouw als machtig.
Verbondsrelatie
Vanaf hoofdstuk 19 lezen we over de verbondsrelatie, die God tot stand bracht tussen Zichzelf en het volk Israël. Ook dit is de vervulling van een eerdere belofte aan Abraham (Genesis 17:7). In dit verbond beloofde God voor Zijn volk te zorgen en trouw te zijn aan al Zijn beloften; omgekeerd verwachtte God van hen, dat zij Hem trouw zouden zijn en Zijn geboden zouden gehoorzamen. Exodus 20 laat ons zien, hoe God de beroemde Tien Geboden aan Zijn volk geeft, zodat zij zouden weten hoe ze moesten leven.
Hieruit kunnen we leren dat God een relatie wil met Zijn volk. Hij maakt deze relatie ook heel praktisch, door duidelijke regels te geven, zodat we weten wat er van ons verwacht wordt. Deze regels weerspiegelen het karakter van God, ze kunnen worden samengevat met de volgende woorden: Opstandig Het volk Israël was een opstandige groep mensen. Als er geen voedsel of water was, mopperden zij op Mozes, hun leider (bijvoorbeeld: Exodus 16:2-3;17:1-4). Eens, toen Mozes lange tijd weg bleef om bij God te zijn en van Hem instructies te ontvangen, maakten ze zelfs een gouden kalf om dat te aanbidden. Dit was een verschrikkelijke zonde en God wilde de Israëlieten vernietigen (Exodus 32:9-10). Mozes pleitte echter voor het volk en God gaf toe (Exodus 32:11-14). Wij kunnen hieruit leren dat God zonde niet licht opvat, maar dat Hij toch genadig is. God gaf ook instructies voor de bouw van de tabernakel (Exodus 25:1-31:17), een soort tent die zou dienen als de ‘woonplaats’ van God temidden van Zijn volk. God stelde Mozes’ broer Aäron en zijn zonen aan als priesters om Hem te dienen (Exodus 28:1). De priester moest offers van dieren brengen om verzoening te doen voor de zonden van het volk. Dit laat ons zien, dat God ernaar verlangt om dicht bij Zijn volk te zijn. Het leert ons echter ook iets over Zijn heiligheid: alleen de priesters konden hun taak in de tabernakel vervullen en als bemiddelaars dienen tussen het volk en God. Vandaag de dag wil God nog steeds dicht bij ons zijn. Jezus Christus heeft dit mogelijk gemaakt door Zijn offer aan het kruis, dat voldoende is om eens voor altijd voor onze zonden te betalen (Hebreeën 9:11-12). En Hij komt in onze harten door de Heilige Geest en maakt ze tot Zijn woonplaats (Johannes 14:23; 14:26), als wij de deur voor Hem opendoen, wanneer hij aanklopt (Openbaring 3:20).Bouw van de tabernakel
God wil dichtbij ons zijn