Toen God de Israëlieten had bevrijd uit de slavernij in Egypte (zie Exodus 1-15), woonden ze zo’n veertig jaar in de woestijn vóór ze uiteindelijk hun beloofde land binnentrokken (zie Numeri – Deuteronomium). In deze tijd leerde God de Israëlieten veel over Zichzelf en gaf hen veel religieuze en sociaal-economische voorschriften, de Wet. Onder andere gaf God hen gedetailleerde instructies om een woonplaats voor Hem te bouwen. Die heette de Tabernakel, naar het Latijnse tabernaculum, wat ’tent’ betekend. Omdat veel van deze details in de Bijbel zijn opgeschreven, weten we vrij precies hoe de tabernakel eruit heeft gezien. Zie bijvoorbeeld deze impressie:
Dit heiligdom zit vol symbolische betekenis. Laten we kijken wat de tabernakel ons leert over God en over onze relatie met Hem.
God wil een relatie
God is heilig en alomtegenwoordig. En toch wil Hij bij mensen wonen: “Ik zal dan te midden van de Israëlieten wonen, en Ik zal hun tot een God zijn” (Exodus 29:45). De Heere wil een relatie met Zijn volk, en dat blijkt onder andere uit Zijn gebod aan de Israëlieten om een aardse woonplaats voor Hem te bouwen. Omdat ze steeds rondreisden, moest het heiligdom verplaatsbaar zijn. Het was een soort tent, en de Israëlieten namen haar mee als ze ergens anders naartoe trokken. Telkens als ze hun tenten opzetten, kreeg de tabernakel de centrale plaats in het midden van het kamp. Op die manier was Gods aanwezigheid steeds dichtbij en zichtbaar. Later, toen de Israëlieten in het land Kanaän woonden, hebben ze een ‘vaste’ tempel gebouwd.
God is heilig
De tabernakel was niet één gebouw. Hij bestond uit een voorhof die begrensd werd door kleden. Binnen deze voorhof stond een tent die “het Heilige” heette. Alleen de priesters mochten daar binnengaan om hun taken uit te voeren. Binnen dit “Heilige” was een apart gedeelte dat “Heilige der Heiligen” heette. Hier stond de Ark van het verbond, een houten kist “die geheel met goud overtrokken was. In deze ark lagen de gouden kruik met het manna en de staf van Aäron, die gebloeid had, en de stenen tafelen van het verbond” (Hebreeën 9:4). De ark had een gouden deksel, het verzoendeksel. Dat was de plaats waar God woonde, zoals God aan Mozes uitlegde: “Dan zal Ik u daar ontmoeten en van boven het verzoendeksel, van tussen de twee cherubs, die zich op de ark van de getuigenis zullen bevinden, zal Ik met u spreken over alles wat Ik u voor de Israëlieten gebieden zal” (Exodus 25:22).
Alleen de hogepriester mocht het “Heilige der Heiligen” één keer per jaar binnengaan, op de Grote Verzoendag. Dit gedeelte was van de rest afgescheiden door een speciaal gordijn. Dit symboliseerde dat mensen niet in Gods aanwezigheid kunnen komen omdat hun zondigheid botst met Gods heiligheid. Dus, hoewel de tabernakel Gods woonplaats onder het volk was en liet zien dat Hij een relatie wil met ons mensen, werd ook duidelijk dat mensen niet ‘zomaar’ tot Hem kunnen komen.
Mensen hebben verzoening nodig
In het buitenste voorhof stond een brandofferaltaar. Op dit altaar werden dieren aan God geofferd, en ook voedsel. Er zijn veel voorschriften voor de precieze uitvoering van verschillende soorten offers; die zullen we hier niet in detail bespreken. Maar dierenoffers maakten één ding pijnlijk duidelijk: mensen zijn zondig en verdienen de dood. De enige manier om Gods oordeel te ontlopen is als iemand anders in hun plaats sterft. De noodzaak van verzoening werd dagelijks gesymboliseerd in de tabernakel: als iemand gezondigd had, moest hij een dier naar de priesters brengen dat moest worden gedood en verbrand op het altaar. “De priester moet het op het altaar in rook laten opgaan, op de vuuroffers van de HEERE. Zo zal de priester verzoening voor hem doen over zijn zonde, die hij begaan heeft, en het zal hem vergeven worden” (Leviticus 4:35).
Dierenoffers waren nodig om de relatie tussen een heilige God en Zijn zondige volk te herstellen en te onderhouden. Maar ze waren geen uiteindelijke oplossing. De dierenoffers konden alleen vergeving bieden op basis van de verzoenende dood van Jezus Christus, eeuwen later. “Maar toen is Christus verschenen, de Hogepriester van de toekomstige heilsgoederen. Hij is door de meerdere en meer volmaakte tabernakel gegaan, die niet met handen is gemaakt, dat is: die niet van deze schepping is. Hij is niet door bloed van bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed eens en voor altijd binnengegaan in het heiligdom en heeft daardoor een eeuwige verlossing teweeggebracht” (Hebreeën 9:11-12).
Jezus heeft de symbolen van de tabernakel vervuld
De tabernakel met zijn rituelen en voorschriften waren “een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen” (Hebreeën 8:5). Nu Jezus is gekomen en dit alles heeft vervuld, is de tabernakel (of de tempel) met zijn offers niet meer nodig. “Waar er nu vergeving voor is, is er geen offer voor de zonde meer nodig” (Hebreeën 10:18).
Jezus heeft een nieuwe en levende weg naar God geopend. Als we in Jezus geloven voor de vergeving van onze zonde, kunnen we “tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water” (Hebreeën 10:22). We hebben geen tabernakel meer nodig. Als gelovigen worden we nu zelf “als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterschap, om geestelijke offers te brengen, die God welgevallig zijn door Jezus Christus” (1 Petrus 2:5).