‘Genade’ behoort tot de kern van het christelijk geloof. Christenen geloven dat God genadig is, dat genade tot Gods wezen behoort en dat onze redding uit genade is. In die zin is genade bijna synoniem met evangelie, Gods gave van onverdiende redding door Jezus Christus. Maar wat is genade nu werkelijk? Wat is de oorsprong van dit woord en wat betekent het? In dit artikel zullen we nagaan hoe de Bijbel het begrip ‘genade’ gebruikt. We zullen ontdekken dat het een bredere betekenis heeft dan vaak wordt gedacht.
Oude Testament
De Hebreeuwse woord dat meestal vertaald wordt met ‘genade’ is חֵן chen. Chen betekent niet alleen ‘genade’, maar ook ‘gunst’, ‘genegenheid’, ‘schoonheid’, zoals het Nederlandse ‘gracieus’ afgeleid is van gratie. Chen komt zo’n zeventig keer voor in het Oude Testament, waarvan 43 keer in de uitdrukking ‘genade vinden in de ogen van …’. Meestal wordt deze uitdrukking gebruikt voor personen die de gunst zoeken of krijgen van iemand anders, zoals Jakob van Ezau (Genesis 32:5), Jozef van Potifar (Genesis 39:3-4), of Ruth van Boaz (Ruth 2:2).
De bijbelschrijvers gebruiken deze uitdrukking ook om aan te duiden dat bepaalde mensen Gods bijzondere gunst ontvangen. Voorbeelden van deze mensen zijn Noach (Genesis 6:8), Mozes (Exodus 33:12-19) en Gideon (Richteren 6:17). Zij hadden een nauwe band met God en kregen van Hem een belangrijke opdracht. Het bijbehorende Hebreeuwse werkwoord חננ chanan draagt de betekenis ‘je met liefde keren tot iemand en hem helpen’. De psalmdichters verlangen een dergelijke houding vaak van God (Psalm 4:2; 6:3; 25:16, etc.).
Naast chen heeft het Oude Testament ook andere woorden om genade in de zin van ‘onverdiende liefde’ mee aan te duiden, met name ontferming/barmhartigheid (רָחַמ racham), en goedertierenheid/verbondstrouw (חֶסֶד chesed). Deze woorden worden vaak gecombineerd in een loflied en karakterbeschrijving van God, die gebaseerd zijn op Gods zelfopenbaring in Exodus 34:6. Het Oude Testament heeft veel aandacht voor de wet als een leefregel die God genadig heeft gegeven. Daarom kan de dichter van Psalm 119 niet ophouden met zijn dank te betuigen voor deze gift van God.
Toch is in het Oude Testament reeds de gedachte aanwezig dat het houden van de wet nog niet voldoende is om Gods gunst te verwerven (Deuteronomium 7:7-10; 9:4-6; 2 Samuel 7:14-16). Dit wordt des te duidelijker naarmate het volk Israël vaker faalt in het gehoorzamen aan Gods wet. Profeten zoals Hosea verklaren dan ook dat Israël vanwege zijn ontrouw en verbondsbreuk niets meer voor heeft op andere volken. Het is enkel en alleen te danken aan Gods genade en barmhartigheid dat Hij met dit volk een nieuw begin wil maken. Genade is dus niet vanzelfsprekend. Het wordt alleen ontvangen na berouw en bekering (Amos 5:11-15, Jona 3:9).
Nieuwe Testament
Voor de rijke betekenis van genade hebben we aan het Oude Testament niet genoeg. De inhoud van Gods genade is pas ten volle geopenbaard in het Evangelie van Jezus Christus. Het Griekse woord χαρις charis ligt meestal ten grondslag aan de vertaling genade. Charis komt meer dan 170 keer voor in het Nieuwe Testament. Ook in buiten-Bijbelse Grieks was het een veelvoorkomend woord. In de meest basale betekenis had het betrekking op iemands aangename uitstraling of karakter, zoals in ‘charme’ of ‘charisma’ (Lukas 4:22). Als karaktertrek betekent charis ook ‘vriendelijkheid’, of als het op bepaalde personen wordt gericht, ‘gunst’.
De laatste betekenis vinden we bijvoorbeeld in Lukas 2:52: “Jezus kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen”. Charis was dus de houding en het karakter van een weldoener richting een hulpbehoevende. Het gevoel dat een weldaad bij zo’n hulpbehoevende oproept, kan ook met charis worden aangeduid, namelijk ‘dankbaarheid’ (Lukas 17:9). Na een kleine betekenisverschuiving kan charis zelfs de woorden of daden waarmee de dankbaarheid geuit wordt aangegeven (Romeinen 16:7; 1 Korinthiërs 16:3). Al deze betekenissen lopen vaak in elkaar over, zodat het moeilijk is ze te onderscheiden. Vooral Lukas, als niet-Joodse schrijver, maakt veel gebruik van de verschillende betekenissen van charis/genade.
Onze opvatting van ‘genade’ is vooral beïnvloed door Paulus, die charis meer dan twee keer zo vaak gebruikt als alle andere nieuwtestamentische schrijvers bij elkaar. Deze specifiek christelijke betekenis ontstond door charis in de zin van ‘gift’ en van ‘houding’ samen te voegen. Gods genadige houding is nooit inactief, maar heeft altijd gunstige gevolgen voor degenen op wie ze betrekking heeft.
Genade is dus een kracht van God die een bepaalde uitwerking heeft, bijvoorbeeld in een gemeente (2 Korinthiërs 1:15), voor een ambt (Efeziërs 4:7), in het apostelschap (Romeinen 1:5; 1 Korinthiërs 15:10), tot het eeuwige leven (1 Petrus 3:7), in verzoeking (2 Korinthiërs 12:9). In die zin is genade vrijwel synoniem met de Heilige Geest, de kracht van God (Handelingen 6:5; 6:8, Hebreeën 10:29). Paulus kan dus de ene keer ‘genadegaven’ zeggen (Efeziërs 4:7-13) en een andere keer ‘geestesgaven’ (1 Korinthiërs 12:4-11), terwijl hij hetzelfde bedoelt.
Hoewel charis niet per definitie ‘onverdiende gunst’ betekent, heeft Paulus dit woord in die betekenis wel tot de kern van zijn theologie gemaakt: “Maar als [Gods verkiezing] door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer” (Romeinen 11:6). Genade heeft haar oorsprong in God, en is op geen enkele manier afhankelijk van haar ontvangers. Het is een zuivere gift van God en staat dus in scherp contrast met de werken van de wet (Romeinen 3:24). Schuldigen ontvangen genade en worden vrijgesproken op basis van Christus’ rechtvaardigheid. Genade wordt ontvangen door geloof en gaat gepaard met bekering.
Genade als onvoorwaardelijke vergeving en acceptatie door God komt in het hele Nieuwe Testament als hoofdboodschap naar voren. Mattheüs en Markus gebruiken het woord charis niet, maar het concept van genade is wel duidelijk aanwezig: Jezus zoekt de zondaars en uitgestotenen op en heelt de zieken en kwetsbaren. Johannes benadrukt ook het giftkarakter van genade (Johannes 1:17), maar hanteert meestal het woord αγαπη agape (liefde) om Gods genadige toewending tot mensen te beschrijven.
Samenvatting
Om kort te gaan, de oorspronkelijke betekenis van ‘genade’ was dat iemand genegenheid of een gunst ontvangt. In de context van de relatie tussen God en mensen gaat het om Gods speciale en liefdevolle aandacht voor een persoon die geroepen wordt om Zijn plan uit te voeren. Dit is een onverdiende en onverwachte gunst. In Jezus Christus wordt zichtbaar wat Gods gunst werkelijk inhoudt. Jezus was vol van Gods genade (Johannes 1:14) en vervulde Zijn roeping volledig. Via Jezus ontvangen ook de gelovigen Gods genade en Geest en via hen komt Gods genade ook tot de gevallen wereld. Gods genadige vergeving bevrijdt ons van onszelf, van de knellende wet, van onze prestatiedrang. Dezelfde genadige kracht van God die Jezus opwekte uit de dood (Efeziërs 1:19-20) stelt ons in de vrijheid, maakt ons tot heiligen en schenkt ons het eeuwige leven.