Waarom zond God de Israëlieten in ballingschap?

exilio

De stad Jeruzalem werd in 587 voor Christus door de Babyloniërs veroverd. Veel Joden werden voor zeventig jaar verbannen naar Babel. Waarom gebeurde dit? De belangrijke historische boeken van het Oude Testament werden geschreven om deze vraag te beantwoorden, dus laten we ze nader bekijken.

Gods trouw

God is betrouwbaar. Zijn beloften komen altijd uit. Hij beloofde Abraham dat Hij hem en zijn nageslacht het land Kanaän als een eeuwig bezit zou geven (Genesis 17:8). Nadat Israël 400 jaar in Egypte was geweest, trok het veertig jaar lang door de woestijn totdat ze het beloofde land bereikten. Aangevoerd door Jozua veroverden ze het land ten westen van de Jordaan en verbanden de steden van de Kanaänieten.

Toen het leven van Jozua ten einde was, kon hij zeggen dat: “er geen enkel woord van al de goede woorden die de HEERE, uw God, over u gesproken heeft, onvervuld gebleven is. Alles is uitgekomen voor u, geen enkel woord ervan is onvervuld gebleven” (Jozua 23:14). Maar ruim zes eeuwen later lagen de hoofdsteden Samaria en Jeruzalem in puin, was het land verwoest en werd de bovenlaag van de bevolking weggevoerd naar het oosten, naar Babylon. Hoe kon dit gebeuren?

Israëls zonde

Het korte antwoord op de centrale vraag van dit artikel is de zonde. Het meer uitvoerige antwoord is te vinden in de Bijbelse geschiedschrijving. Daar lezen we dat de belofte aan Israël aangaande het land niet onvoorwaardelijk was, maar dat die afhing van de gehoorzaamheid van het volk aan Gods wet. Mozes zegt het als volgt in Deuteronomium 28:

Als u al de woorden van deze wet die in dit boek geschreven zijn, niet nauwlettend houdt, door deze heerlijke en ontzagwekkende Naam, de HEERE, uw God, te vrezen, dan zal de HEERE uw plagen en de plagen van uw nageslacht uitzonderlijk maken; het zullen grote en aanhoudende plagen, en kwaadaardige en aanhoudende ziekten zijn. (…) En het zal gebeuren, zoals de HEERE Zich over u verblijdde om u goed te doen en u talrijk te maken, dat de HEERE Zich zo over u zal verblijden om u om te brengen en weg te vagen. U zult weggerukt worden uit het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen. De HEERE zal u verspreiden onder al de volken, van het ene einde van de aarde tot aan het andere einde van de aarde.” (Deuteronomium 28:58-64).

Het ging al fout ten tijde van de richters. Het volk diende de afgoden en pleegde allerlei gruwelijke zonden. Na een korte tijd van voorspoed onder de regering van David en Salomo, ging het opnieuw snel bergafwaarts onder de volgende koningen van Israël en Juda.

Het boek Koningen heeft over het koninkrijk Israël vrijwel niets positiefs te vertellen. De hoofdstad Samaria werd in 722 voor Christus door de Assyriërs veroverd en de tien stammen zijn tot op de dag van vandaag verdwenen.

Het tweestammenrijk hield het nog 150 jaar langer uit en had enkele goede koningen waaronder Josefat, Hizkia en Josia. Maar ook hier zondigde de meerderheid van het volk tegen de Heere en hun naasten, ondanks de voortdurende waarschuwingen van de profeten. God strafte hen om hen tot bekering te brengen, maar tevergeefs. Ze hielden vast aan hun eigen wegen.

Gods straf

Na al die jaren van waarschuwingen bracht God uiteindelijk het oordeel over het volk van Juda waar Mozes al over gesproken had. Het volk werd in ballingschap gezonden als straf op hun zonden. De Kroniekschrijver zegt hierover:

Verder pleegden alle leiders van de priesters en het volk op grote schaal trouwbreuk, overeenkomstig alle gruweldaden van de heidenvolken. Zij verontreinigden het huis van de HEERE, dat Hij geheiligd had in Jeruzalem. De HEERE, de God van hun vaderen, zond hun vroeg en laat waarschuwende woorden door de hand van Zijn boden, want Hij wilde Zijn volk en Zijn woning sparen. Maar zij spotten met de boden van God, verachtten Zijn woorden en maakten Zijn profeten belachelijk, tot de grimmigheid van de HEERE tegen Zijn volk zo hoog opsteeg dat er geen genezing meer mogelijk was. (…) En wie overgebleven was van het zwaard, voerde de koning van de Chaldeeën weg naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot slaven, tot het koninkrijk van Perzië ging regeren, om het woord van de HEERE, bij monde van Jeremia gesproken, te vervullen, totdat het land behagen zou scheppen in zijn sabbatsjaren. Het rustte al de dagen van de verwoesting, totdat de zeventig jaar vervuld waren.” (2 Kronieken 36:14-21).

De oplossing

Gods trouw stond Hem echter niet toe om Zijn volk voor altijd te verlaten. Na zeventig jaar kreeg het volk toestemming om naar hun land terug te keren en opnieuw te beginnen. Maar het is duidelijk dat het centrale probleem van zonde in de geschiedenis van Israël nog niet was opgelost. Het is de grote vraag in het Oude Testament hoe God bij onverbeterlijke zondaars kan wonen. De wet moest in hun binnenste gegeven en in hun hart geschreven worden voordat echte gehoorzaamheid bereikt zou worden (Jeremia 31:33). De oplossing wordt geopenbaard in het Nieuwe Testament. Jezus Christus, de Zoon van God, werd mens en stierf voor de zonde van Zijn volk. Nu woont God door Zijn Geest in elke gelovige (1 Korinthe 3:16) en God blijft voor eeuwig bij hen:

Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn.” (Openbaring 21:3).

Hoofdlijnen

  • Het land Kanaän werd aan het volk van Israël gegeven onder voorwaarde van gehoorzaamheid aan Gods wet.
  • De geschiedenis van Israël is een droevig relaas van voortdurende zonde.
  • God moest het volk straffen voor hun trouweloosheid en zond hen zeventig jaar in ballingschap.
  • Het probleem van de zonde werd door Jezus opgelost aan het kruis. God zal eeuwig wonen bij eenieder die in Hem gelooft.

Deel artikel