In veel brieven uit het Nieuwe Testament worden de lezers aangesproken als ‘broeders’ (adelphoi). Zie bijvoorbeeld Romeinen 1:13, 1 Korintiërs 1:10, Galaten 1:11 en 2 Petrus 1:10. In het boek Handelingen lezen we dat dit al de gewoonte was onder de apostelen en in de vroege Kerk (bijv. Handelingen 1:15-16, Handelingen 2:37, Handelingen 15:3 en Handelingen 15:23).
Sommige vertalingen schrijven daar ‘broeders en zusters’ om duidelijk te maken dat zowel mannen als vrouwen onder deze benaming vallen. Het is duidelijk dat deze mensen niet allen tot dezelfde familie behoren. Waarom noemen ze elkaar dan toch ‘broeders en zusters’?
Jezus bepaalt wie zijn broers en zussen zijn
In de evangeliën lezen we hoe Jezus familierelaties opnieuw definieert. Men vertelt Hem dat Zijn moeder en broers Hem aan het zoeken zijn. Zij zijn Zijn ‘echte’ familie, maar Jezus antwoordt: “Wie is Mijn moeder, of wie zijn Mijn broers? […] wie de wil van God doet, die is Mijn broeder en Mijn zuster en Mijn moeder” (Marcus 3:32-35).
Jezus definieert verwantschap niet als gemeenschappelijke biologische afstamming, maar als geestelijke verbondenheid. Dit betekent niet dat natuurlijke familieleden er niet toe doen (zie bijv. 1 Timotheüs 5:8), maar wel dat de geestelijke verwantschap sterker is.
Christenen zijn allemaal kinderen van één Vader
Gelovigen zijn broers en zussen omdat ze allemaal een speciale band hebben met God de Vader. Romeinen 8:14-16 legt uit: “Immers, zovelen als er door de Geest van God geleid worden, die zijn kinderen van God. Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen, door Wie wij roepen: Abba, Vader! De Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn.”
Hetzelfde hoofdstuk zegt: “En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn. Want hen die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te worden, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders” (Romeinen 8:28-29). Jezus Christus is de Zoon van God. Maar God neemt mensen op in Zijn gezin als adoptiekinderen, zodat ze allemaal in geestelijke zin broers en zussen worden.
Broederliefde
Als broers en zussen in Christus hebben we een bepaalde verantwoordelijkheid naar elkaar toe. We moeten anderen liefhebben als onszelf, maar onze geestelijke familie heeft een speciale plaats. Galaten 6:10 zegt het zo: “Laten wij dus… goeddoen aan allen, maar vooral aan de huisgenoten van het geloof”.
We worden opgeroepen tot broederlijke liefde (Johannes 13:34, Romeinen 12:10, Hebreeën 13:1). We worden opgeroepen om medeleven te tonen als anderen het moeilijk hebben en de eenheid te bewaren (1 Petrus 3:8). Samen vormen we één Kerk, de bruid van Christus.