Aäron stierf op een berg buiten Israël vanwege zijn ontrouw aan de HEER. Numeri 20:23-29 vertelt over de gebeurtenissen van Aärons dood:
“En de HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron, bij de berg Hor, aan de grens van het land van Edom: Aäron zal met zijn voorgeslacht verenigd worden, want hij zal niet in het land komendat Ik aan de Israeliëten gegeven heb, omdat u bij het water van Meriba ongehoorzaam bent geweest aan mijn bevel. Neem Aäron en Eleazar, zijn zoon, en laat hen de berg Hor opklimmen. En trek Aäron zijn kleding uit en trek ze Eleazar, zijn zoon, aan, want Aäron zal met zijn voorgeslacht verenigd worden en daar sterven. Mozes deed zoals de Heere geboden had: zij klommen de berg Hor op, voor de ogen van heel de gemeenschap. En Mozes trok Aäron zijn kleding uit, en trok ze zijn zoon Eleazar aan. En Aäron stierf daar, op de top van de berg. Mozes daalde van de berg af, met Eleazar. Toen heel de gemeente zag dat Aäron de geest gegeven ha, beweenden zij Aäron dertig dagen, heel het huis van Israël.”
De verzen 23-26 zijn de verzen waarin de HEERE instructies geeft aan Mozes wat hij moet doen, en de verzen 27-29 beschrijven wat er gebeurde. In vers 24 legt de HEERE uit waarom Aäron het Beloofde Land (Israël) niet zou binnengaan: “omdat u bij het water van Meriba ongehoorzaam bent geweest aan mijn bevel.” Daarom zal Aäron sterven, voordat de natie Israël het land binnengaat. In de overige verzen (vv. 27-28) lezen we dat wat God had gezegd dat zou gebeuren, ook daadwerkelijk gebeurde.
Wat was de opstand?
We hebben dus gezien dat Aäron stierf voordat Israël het land binnenkwam, vanwege zijn (en Mozes’) opstand. Wat was de opstand? Numeri 20:1-13 vertelt wat er was gebeurd: opnieuw mopperde Israël en klaagde het tegen God omdat ze geen water hadden om te drinken (Numeri 20:2-5). Mozes en Aäron namen de klacht van het volk mee naar de HEERE (Numeri 20:6), en Hij vertelde Mozes en Aäron om “voor hun (Israëlische) ogen tot de rots te spreken en die zal zijn water geven” (Numeri 20:8). Dus Mozes en Aäron verzamelden Israël voor de rots, en Mozes “sloeg de rots twee keer met zijn staf”. Als gevolg daarvan “stroomde er water uit, en de gemeenschap … dronk” (Numeri 20:11).
De HEERE sprak echter tot Mozes en Aäron en zei: “Omdat u niet in Mij geloofd hebt, en Mij voor de ogen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, zult u deze gemeente niet in het land brengen dat ik hun gegeven heb.” (Numeri 20:12). Daarom stierven zowel Aäron als Mozes voordat Israël het Beloofde Land binnenkwam: Aäron in Numeri 20 en Mozes in Deuteronomium 32:48-52 (merk op dat Deut. 32:51 ook de reden voor Mozes’ dood geeft, namelijk dat “Daarom, omdat u Mij ontrouw bent geweest te midden van de Israëlieten, bij het water van de twist van Kades in de woestijn Zin, omdat u Mij niet geheiligd hebt te midden van de Israëlieten” – d.w.z. dezelfde reden als voor Aärons dood).
Mozes en Aäron gehoorzaamden de Heer niet…
Wat hebben Mozes en Aäron dan verkeerd gedaan? Heb je gemerkt dat God in Numeri 20:8 tegen Mozes zei dat hij “tot die rots moest spreken”, maar dat Mozes in vers 11 “de rots sloeg” (waarschijnlijk omdat Mozes eerder in een vergelijkbare situatie terecht de rots had geslagen, zie Exodus 17:1-7, v. 6)? Met andere woorden, Mozes en Aäron gehoorzaamden God niet in deze situatie en dus oordeelde God over hen.
Dit toont ons duidelijk aan dat God een God is die we moeten gehoorzamen. Het is niet genoeg om de bewegingen van de gehoorzaamheid te doorlopen, of zelfs om uiterlijke gehoorzaamheid te geven; God verlangt totale en volledige gehoorzaamheid (vgl. 1 Samuël 15:22). Wie God niet gehoorzaamt, wordt beoordeeld en gestraft – en dat zijn wij allemaal. Gelukkig is Jezus, die God volledig en volledig gehoorzaamde, voor ons aan het kruis gestorven en heeft hij de straf voor onze ongehoorzaamheid aan God betaald. Als gevolg daarvan krijgen degenen onder ons die zich hebben bekeerd en het evangelie hebben geloofd, nu de volmaakte gerechtigheid van Jezus. We zullen Gods straf voor onze zonden – onze ongehoorzaamheid aan God – niet onder ogen zien. Voor degenen onder ons die christenen zijn, verlangt God nog steeds onze gehoorzaamheid (zie Romeinen 1:5; 16:19, 26), en Hij zal hen die ongehoorzaam zijn aan Hem disciplineren (Hebreeën 12:5-11).