In het Oude Testament wordt herhaaldelijk gewaarschuwd tegen het eten van bloed of vlees waar nog bloed in zit. Er staat in Leviticus 19:26: “U mag niets eten waar nog bloed in zit”. Als dieren geslacht werden moest er dus voor gezorgd worden dat al het bloed uit het dier gelopen was voordat het vlees verder verwerkt werd. Dit is nog steeds een belangrijke voorwaarde om vlees kosher te laten zijn voor joden.
Verzoening door bloed
De reden voor dit verbod is dat God het bloed gegeven heeft om verzoening voor de zonden te doen (Leviticus 17:11). Wie bloed eet, veracht de verzoening die God geeft, en daarom staat er zelfs de doodstraf op (Leviticus 17:14).
Hoe is dat in het Nieuwe Testament? De Here Jezus heeft de wet vervuld. Zijn bloed heeft verzoening gebracht, daardoor hoeven we niet meer met speciale zorg met dierenbloed om te gaan. Jezus vertelde zijn discipelen dat wat van binnenuit komt (onze zondige gedachten) ons onrein maakt, maar niet wat we in onze mond stoppen. Markus concludeert dan: “Zo verklaarde hij alle spijzen rein” (Markus 7:19). Het visioen dat Petrus later krijgt waarin hem verteld wordt dat hij niet onrein mag beschouwen wat God rein verklaard heeft (Handelingen 10:15) slaat in eerste instantie op de omgang met heidenen. Het lijkt echter logisch deze lijn door te trekken naar de regels over voedsel. In 1 Timotheüs 4 doet Paulus dat ook. Hij veroordeelt daar mensen die zeggen dat je bepaalde dingen niet mag eten. Zijn argument daarvoor is: “Want alles wat God geschapen heeft, is goed en niets is verwerpelijk, wanneer het onder dankzegging aanvaard wordt” (1 Timotheüs 4:4).
Verschillen
Er zijn christenen die hier anders over denken. Ze leggen deze verzen anders uit en wijzen erop dat het verbod op bloed eten niet uit de wet van Mozes komt, maar al daarvoor aan Noach gegeven werd (Genesis 9:4). Ook is er een gedeelte in het Nieuwe Testament waar het verbod op het eten van bloed wordt herhaalt: “Daarom ben ik van mening dat we de heidenen die zich tot God bekeren geen al te zware lasten moeten opleggen, maar dat we hun moeten schrijven dat ze zich dienen te onthouden van wat door de afgodendienst bezoedeld is, van ontucht, van vlees waar nog bloed in zit en van het bloed zelf” (Handelingen 15:19-20). De meeste christenen geloven echter dat dit geen blijvend gebod was, maar een advies om het samenleven van christenen uit de joden en de niet-joden mogelijk te maken.
Samenvattend
Er zijn in het Nieuwe Testament geen beperkingen aan wat we mogen eten. We kunnen met Hebreeën 13:9 zeggen: “Laat u niet misleiden door allerlei vreemdsoortige leerstellingen; we doen er goed aan ons te laten sterken door genade, niet door spijzen waar de aanhangers van die stellingen in het geheel geen baat bij hadden.”