De Bijbel verwacht dat gelovigen offers (tienden) zullen brengen aan de kerk als geheel, wat de kerkgemeenschap betekent. Dat aanbod kan fysieke bezittingen zijn, maar in de moderne wereld gaat het vaak om geld.
Handelingen
Deze offers worden dan beheerd door de kerkleiders samen. Het vroegste voorbeeld dat we zien is in het boek Handelingen:
“En allen die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk; en zij verkochten hun bezittingen en eigendommen en verdeelden die onder allen, naar dat ieder nodig had.” (Handelingen 2 vers 44-45)
“Want er was ook niemand onder hen die gebrek leed; want allen die landerijen of huizen bezaten, verkochten die en brachten de opbrengst van het verkochte en legden die aan de voeten van de apostelen. En aan ieder werd uitgedeeld naar dat men nodig had. En Joses, die door de apostelen ook Barnabas genoemd werd (wat vertaald betekent: een zoon van vertroosting), een Leviet, afkomstig uit Cyprus, had een akker, verkocht die en bracht het geld en legde het aan de voeten van de apostelen.” (Handelingen 4 vers 34-37)
Noden van de kerk
Daarom zien we dat de officieel erkende kerkleiders de autoriteit hebben om het aanbod dat door de kerk is ontvangen te verspreiden voor de noden van de kerk. Verschillende kerken op verschillende plaatsen hebben verschillende behoeften, zodat geen twee kerken hun geld op precies dezelfde manier zullen gebruiken. Het is echter heel gewoon voor een kerk om een deel van het geld te gebruiken om een salaris te betalen aan een voorganger of een andere voltijdwerker in de kerk. Deze praktijk is te zien in de Bijbel, wanneer de Apostel Paulus zegt:
“Laat ouderlingen die goed leiding geven, dubbele eer waard geacht worden, vooral diegenen die arbeiden in het Woord en in de leer. Want de Schrift zegt: Een dorsende os mag u niet muilkorven, en: De arbeider is zijn loon waard.” (1Timotheüs 5 vers 17-18)
Werkers in de bediening
Elders zegt de apostel Paulus dat degenen die werken omwille van het evangelie in aanmerking komen om geld te ontvangen om van te leven van hen die baat hebben bij hun bediening. Paulus zelf heeft ervoor gekozen om geen geld van de Korintiërs te vragen of te ontvangen. Zodat niemand hem zou kunnen beschuldigen ervan te profiteren. Hij kon echter geld van hen ontvangen als ze het wilden geven:
“Want in de wet van Mozes staat geschreven: U mag een dorsende os niet muilbanden. Bekommert God Zich alleen maar om de ossen? Of zegt Hij dit vooral om ons? Jawel, om ons is geschreven dat wie ploegt, in hoop hoort te ploegen, en dat wie in hoop dorst, het deel waarop hij hoopt, hoort te krijgen. Als wij bij u het geestelijke gezaaid hebben, is het dan te veel als wij van u het stoffelijke oogsten? Als anderen aan dit recht over u deelhebben, waarom wij niet des te meer? Wij hebben echter van dit recht geen gebruik gemaakt, maar wij verdragen alles, opdat wij geen enkele hindernis opwerpen voor het Evangelie van Christus. Weet u niet dat zij die de tempeldienst verrichten, van het heilige eten? En dat zij die steeds bij het altaar verkeren, hun deel ontvangen van de offers van het altaar? Zo heeft de Heere ook met het oog op hen die het Evangelie verkondigen, opgedragen dat zij van het Evangelie leven. Ik heb hiervan echter geen gebruik gemaakt. En ik schrijf dit niet opdat dit mij alsnog ten deel zal vallen” (1Korintiërs 9 vers 9-15)
Daarom zien we in de Bijbel dat het aanbieden van geld kan worden gebruikt, om een salaris te geven aan de voorganger. We zien echter niet dat de voorganger de enige autoriteit heeft over het aangeboden geld. Het voorbeeld dat we in de Bijbel zien, is het aanbieden van geld aan een groep kerkleiders. Dit is belangrijk, zodat niet maar één persoon alle beslissingen gaat nemen.