De belangrijkste verdeling in de Bijbel is die tussen het Oude en Nieuw Testament. In de Bijbel wordt testament meestal in de betekenis van ‘verbond’ gebruikt. We kunnen dus ook spreken van een verdeling tussen het Oude en Nieuwe Verbond. Wat is een verbond? En waarom is het zo belangrijk? Dat zullen we in dit artikel onderzoeken.
Het verbond in Genesis
Het verbond in de Bijbel is wezenlijk voor de omgang tussen God en de mens. Na de val van de eerste mens, Adam, raakt de mensheid en de aarde steeds verder verwijderd van God. Het komt zelfs zo ver, dat God besluit de schepping ongedaan te maken en al het leven op aarde door een grote watervloed te vernietigen. God beschikt echter voor Noach een verbond, dat Noach niet door het water van de zondvloed verzwolgen wordt (Genesis 6:18). Dat is de eerste keer dat het verbond genoemd wordt in de Bijbel. Na de zondvloed richt God een verbond met alle overlevenden van de zondvloed, zowel mensen als dieren. God belooft dat de aarde niet nogmaals door water zal vergaan. De regenboog is het teken van dit verbond (Genesis 9:8-17).
De zondvloed heeft geen einde gemaakt aan de zonde . De mensen zijn nog altijd tot zondigen geneigd. Ze bouwen een toren en gaan expliciet in tegen Gods opdracht. God verspreidt hen daarom over de hele aarde en maakt een nieuw begin met één man, Abraham. Met hem sluit God een verbond dat in het vervolg van de Bijbel centraal staat. God had Abram een rijke zegen beloofd (Genesis 12:2-3): “Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.” Deze belofte wordt in het Nieuwe Testament betrokken op Christus, de Middelaar, door Wie heel de aarde gezegend wordt. Het heil kan worden ontvangen. De heilsbelofte aan Abraham wordt in Genesis 17 vastgelegd in een verbond: “Ik zal Mijn verbond maken tussen Mij, u en uw nageslacht na u, al hun generaties door, tot een eeuwig verbond, om voor u tot een God te zijn, en voor uw nageslacht na u” (Genesis 17:7). Het teken van dit verbond is de besnijdenis (Genesis 12:10-11).
In Genesis 15 sloot God ook een verbond met Abraham waarin het land Kanaän hem toegezegd werd. Abraham moest een aantal offerdieren in stukken delen waarop God in gedaante van een brandende fakkel tussen de stukken doorging. Dit laat zien dat God verantwoordelijkheid nam voor het verbond. Daarover later meer.
Het verbond met Abraham ging over op zijn zoon, Izak, en daarna op de zoon van Izak, Jakob. God sloot met hen geen nieuw verbond, maar bevestigde Zijn beloften. Zo sprak Hij tot Jakob in Bethel: “Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham en de God van Izak; dit land waarop u ligt te slapen, zal Ik u en uw nageslacht geven. Uw nageslacht zal talrijk zijn als het stof van de aarde en u zult zich uitbreiden naar het westen, het oosten, het noorden en het zuiden. In u en uw nageslacht zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.” (Genesis 28:13-14). Het verbond en de belofte worden dus bevestigd aan het nageslacht van Abraham!
Het Sinaïtische verbond
De nakomelingen van Jakob groeiden uit tot een groot volk. Na jaren van slavernij in Egypte verloste God Zijn volk, Hij “dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob” (Exodus 2:24). De Heere leidde het volk naar de Sinaï, waar opnieuw een verbondssluiting volgde. De grondslag en de kern van dit ‘Sinaïtisch verbond’ is het oude verbond met Abraham. God gaf het volk Zijn wet en bepalingen (Exodus 20-23) en het volk bevestigde zijn instemming door gehoorzaamheid te beloven (Exodus 24:7). De verbondssluiting vond plaats met dierenoffers en sprenkeling van bloed. Bloedstorting staat ook centraal in de verdere verbondsrelatie tussen God en het volk Israël. God kon alleen bij het volk wonen als de offers op de juiste manier gebracht werden. Wanneer het volk dit niet deed of op een andere manier in opstand kwam, volgden er vaak gruwelijke straffen zoals we kunnen lezen in het boek Numeri. Het boek Jozua gaat over de verovering van het land Kanaän. God heeft Zijn woord gehouden: het volk heeft het land in bezit gekregen. Hoe zou het hun daar vergaan? Daarover vertellen de geschiedenissen in Richteren, Samuël en Koningen.
Het blijkt niet zo’n vrolijke geschiedenis te zijn. Hoewel het volk Israël aan God beloofd had: “wij zullen de HEERE, onze God, dienen en wij zullen Zijn stem gehoorzamen” (Jozua 24:24), werd het al snel duidelijk dat het volk hier niet toe in staat was of er gewoon geen zin in had. De lijst met verbondsbreuken is lang: ze dienden de afgoden, gaven niets aan de armen en hielden geen rekening met Gods wet. De straf kon op een dergelijke ongehoorzaamheid niet uitblijven. God stuurde keer op keer vijandelijke legers, hongersnoden of andere rampen om hen tot inkeer te bewegen. Vaak had dit enig tijdelijk resultaat. Er waren godvrezende koningen zoals Hizkia en Josia die het verbond met God vernieuwden en zich vol ijver inzetten voor de reformatie van het land. Maar na verloop van tijd keerde Israël weer terug tot de zonde. Uiteindelijk liep deze geschiedenis uit op de verwoesting van Jeruzalem met haar tempel en de ballingschap van het volk in Babylon. Was het verbond tussen God en Abraham met zijn nakomelingen nu verbroken? Nee, toch niet!
Het verbond met David
God blijft altijd trouw aan Zijn verbond. Maar Zijn weg is nooit te voorspellen. Zoals God uit de hele mensheid Abraham uitkoos en met hem een verbond sloot, zo koos God uit het hele volk Israël David uit om hem koning te maken. God beloofde David een nakomeling die voor eeuwig koning zou zijn: “Wanneer uw dagen voorbij zijn en u met uw vaderen ontslapen bent, zal Ik uw nakomeling na u, die uit uw lichaam voortkomt, doen opstaan en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Die zal voor Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal de troon van zijn koningschap voor eeuwig bevestigen.” (2 Samuël 7:12-13). Het verbond met Abraham kreeg met David en de koningslijn van Juda een bijzondere toespitsing. Op deze beloofde toekomstige koning rustte alle verwachting en hoop!
Toen Jeruzalem in puin lag en de koning afgezet was, leek er van Gods verbond niets overgebleven te zijn. De ramp waar de profeten zolang voor hadden gewaarschuwd was nu geschied. Israël had ontelbare keren het verbond verbroken. En nu trok God Zijn handen van het volk af. Israël kon dit trauma maar moeilijk verwerken. Dat klinkt bijvoorbeeld door in de woorden van Psalm 89:39-41 “Maar Ú hebt hem verstoten en verworpen, U bent verbolgen geworden op Uw gezalfde. U hebt het verbond met Uw dienaar tenietgedaan, U hebt zijn diadeem ontheiligd en op de aarde geworpen. U hebt een bres geslagen in al zijn muren, U hebt zijn vestingen in puin gelegd.” Wat nu? Daniël bad op grond van het verbond (Daniël 9) om een einde van de ballingschap. En inderdaad, God was trouw en liet Israël weer terugkeren naar zijn land. De stad en de tempel werden herbouwd, maar de luister van weleer was verdwenen en de beloofde koning was nog niet verschenen. Zo eindigt het Oude Testament, vol vragen, onvervulde beloften en open eindjes. Het Nieuwe Testament is in veel opzichten het antwoord op het Oude. Laten we daarom nu gaan onderzoeken wat het nieuwe verbond ons te zeggen heeft.
Een nieuw verbond
Reeds onder het oude verbond heeft God een nieuw verbond aangekondigd bij monde van Jeremia en Ezechiël. Jeremia zegt het als volgt: “Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE. Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken.” (Jeremia 31:31-34).
Er is hier geen sprake van een totaal ander verbond, maar het verbond met Israël gaat bij de vervulling van deze profetie een nieuwe fase in. Kenmerkend voor het nieuwe verbond is de verinnerlijking van Gods wet. Deze wet wordt dan in de harten geschreven, in plaats van dat deze slechts op stenen tafelen is gegraveerd. Israël had altijd grote moeite met het houden van de wet. Onder het nieuwe verbond wordt dit anders, want God besnijdt hun hart. Iedereen zal de Heere kennen en ze zullen zelfs anderen onderwijzen. Alles is veel voller en rijker onder het nieuwe verbond dan onder het oude verbond. Ezechiël voegt er aan toe dat de Messias, Gods knecht David, koning over het volk zal zijn. Het volk zal weer wonen in het land van hun vaderen en “Mijn Knecht David zal tot in eeuwigheid hun Vorst zijn” (Ezechiël 37:25). Wanneer is dit alles vervuld?
Het verbond in het Nieuwe Testament
De auteur van Hebreeën geeft een helder antwoord op bovengenoemde vraag: Jezus Christus is de beloofde zoon van David en Hij is de Middelaar van het nieuwe verbond. In Hem vinden de beloften van het Oude Testament hun vervulling. Ook de andere apostelen maken op allerlei manieren duidelijk dat God woord heeft gehouden en Zijn verbond met Israël gestand doet in de zending van Zijn Zoon naar de aarde. Zo staat er in het begin van het Lukasevangelie: “Geprezen zij de Heere, de God van Israël, want Hij heeft naar Zijn volk omgezien en er verlossing voor tot stand gebracht. En Hij heeft een hoorn van zaligheid voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht, zoals Hij gesproken had bij monde van Zijn heilige profeten, die er door de eeuwen heen geweest zijn, namelijk verlossing van onze vijanden en bevrijding uit de hand van allen die ons haten, om barmhartigheid te bewijzen aan onze vaderen en te denken aan Zijn heilig verbond, de eed die Hij aan Abraham, onze vader, gezworen heeft om ons te geven” (Lukas 1:68-73).
Dit is een lofzang op Gods barmhartigheid en verbondstrouw dat nu de Messias komt, die reeds aan Abraham was beloofd. Gods verbond met Israël werd zo opnieuw bevestigd. God is trouw. De offerdienst onder het oude verbond maakt nu plaats voor het Offer van Christus aan het kruis. Waar eerst uiterlijke regels belangrijk waren, ligt nu alle nadruk op geestelijke zaken. De Geest werd uitgestort op de Pinksterdag (Handelingen 2) en Hij realiseert de belofte uit Jeremia 31. Jezus stelt ook een nieuw verbondsteken in, het Avondmaal, waarin Hij de drinkbeker het nieuwe verbond in Mijn bloed noemt, dat voor u vergoten wordt (Lukas 22:20). Het bloed dat zo centraal stond in het oude verbond wees heen naar het bloed dat Jezus gaf om het verbond tussen God en mensen te bevestigen. Alleen door Jezus, de verbondsmiddelaar, is het verbond tussen de heilige God en de zondige mens mogelijk! Ook de doop is een teken van dit nieuwe verbond. God bevestigt daarmee Zijn beloften.
Maar helaas, Israël ging weer de fout in door hun Messias te verwerpen. Jezus voldeed niet aan hun verwachtingen. Hij leek niet op een machtige koning. Ze begrepen echter niet dat het Jezus om veel meer te doen was dan uiterlijke macht. Jezus wilde hun hart. Jezus was radicaal en zei hen onomwonden dat het niet genoeg is om fysieke kinderen van Abraham te zijn. Verbondskinderen hebben allerlei voorrechten, maar ook een grote verantwoordelijkheid om God met het hart te dienen en een voorbeeld te zijn voor de andere volken. Omdat de Joden dit niet deden en Gods Messias verwierpen, bracht God het Evangelie naar de heidenen. Dit was ook een beloofde uitbreiding van het verbond. Voortaan werden gelovigen uit de heidenen in het verbond opgenomen. Paulus schrijft over hen: “U was voorheen zonder Christus, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. U had geen hoop en was zonder God in de wereld. Maar nu, in Christus Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen. Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken” (Efeze 2:12-14). De scheiding tussen Israël en de heidenen is door Christus opgeheven. Verreweg de meeste gelovigen vandaag zijn geen Joden, maar ‘heidenen’, mensen van buiten Israël. Door Christus worden zij dus in Gods verbond opgenomen!
Maar wat is er nu terechtgekomen van Gods verbond met Israël? Paulus worstelt met deze vraag in de brief aan de Romeinen. Het staat voor hem vast dat Gods beloften niet feilen en dat Hij trouw blijft aan het oude verbond: “Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet!” (Romeinen 11:1). Nadat Paulus allerlei profeten heeft geanalyseerd komt hij tot de conclusie dat het ongeloof van de Joden maar tijdelijk is. Een rest zal behouden worden. Wanneer de volheid van de heidenen bereikt is, zal ook Israël tot bekering komen en weer in het verbond worden opgenomen: “Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan. En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. En dit is het verbond van Mij met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen.” (Romeinen 11:25-27). Zo zien we met elkaar uit naar een machtige toekomst. De gelovigen uit de volken hebben nu de taak om als echte verbondskinderen een voorbeeld te zijn voor Israël, totdat die tijd aanbreekt.
Conclusie
Het wordt tijd om de balans op te maken. We hebben een rondgang door de Bijbel gemaakt. Daarin ontdekten we dat het verbond essentieel is voor hoe God omgaat met mensen. Een verbond is een relatie tussen twee partijen. In de Bijbel gaat het hoofdzakelijk om de relatie van God met Zijn volk. Dit is geen gelijkwaardige relatie. Het verbond gaat uit van God. Hij neemt altijd het initiatief. God verbindt zich aan het volk door middel van een heilsbelofte. Van de mens wordt vervolgens geloof en gehoorzaamheid verwacht. We zagen dat de focus van Gods verbond door de geschiedenis steeds nauwer werd, totdat alles samenkwam in Jezus Christus, de verbondsmiddelaar. Vanuit Jezus echter kwam het verbond tot alle volken over heel de aarde. Voor gelovigen uit de heidenen gelden nu dezelfde voorrechten en verantwoordelijkheden als voor Israël. God belooft ons Zijn heil en wil ons opnemen in Zijn verbond. Van ons wordt nu geloof in de belofte en gehoorzaamheid als Zijn kind verwacht. Als wij blijken geen oprecht verbondskind te zijn, dreigt dezelfde straf als Israël destijds onderging (Hebreeën 3:7-4:13). God zij dank, dat niemand hoeft te twijfelen aan Gods trouw in het verbond. De hele Bijbelse geschiedenis getuigt van Zijn goedertierenheid en barmhartigheid dat Hij een verbond wil aangaan met mensen!