Als God alles in de hand heeft, waarom staat Hij dan toe dat er slechte dingen gebeuren op aarde?

Voordat we deze vraag beantwoorden, moeten we één ding constateren: God is goed. 1 Kronieken 16:34, “Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig”, wordt herhaald in meerdere psalmen (Psalm 107:1; 118:1; 118:29; 136:1) en extra benadrukt in andere psalmen (Psalm 119:68; 100:5; 145:8-9). In 1 Johannes 1:5 lezen we waarom God goed is: omdat “God licht is en in Hem in het geheel geen duisternis is”. En het allerbelangrijkste is dat Jezus Christus bevestigt dat God goed is: “Niemand is goed behalve Eén, namelijk God” (Lukas 18:19). Gods goedheid is zichtbaar in alles wat Hij belooft en geeft.

Waarom bestaat het kwaad? Komt het “van God”?

Het antwoord hierop kan kort zijn: nee, het kwaad komt niet bij God vandaan. God heeft geen “kwaad” gecreëerd. Alles wat door God geschapen is, is goed (1 Timotheüs 4:4) en Hij heeft Zelf bevestigd dat het goed was (in Genesis 1:31). Hij heeft geen “kwaad” in de wereld gebracht. Kwaad is daar waar geen goed is; het is het verval van iets wat ooit goed was.

De Bijbel geeft de oorzaak van alle slechtheid op aarde al helemaal in het begin. In Genesis 3 maken we kennis met het kwaad: de duivel die zich voordoet als een slang. Johannes 8:44 legt uit dat leugens en bedrog van de duivel zijn, “die een mensenmoordenaar [was] van het begin af, en niet in de waarheid [staat], want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hemzelf is, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen,” aldus Jezus. Dit individu waarin geen waarheid bestaat heeft een naam: satan. Jezus kent hem sinds het begin der tijden.

Omdat hij Gods vijand is mocht satan niet meer in Gods aanwezigheid verblijven, en Jezus vertelde: “Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen.” (Lukas 10:18). Als de “Koning van Babel” in Jesaja 14:12-15 een verwijzing is naar de satan, kunnen we daaruit opmaken dat zijn ijdelheid en pogingen om God te evenaren, zijn val veroorzaakt hebben. Toen satan zich voordeed als een slang in de Hof van Eden was zijn doel om de mens over te halen tot ongehoorzaamheid, zodat de mensheid niet meer in aanmerking zou komen voor eeuwig leven in Gods aanwezigheid.

Waarom neemt God niet gewoon alle kwaad weg?

Uiteindelijk zál God alle kwaad verwijderen. 1 Johannes 3:8 zegt: “Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, dat Hij de werken van de duivel verbreken zou”. Openbaring 20:10 leert ons dat de duivel inderdaad verslagen zal worden. Dus God is aan het werk. Maar laten we onszelf eens afvragen wat het zou betekenen als God inderdaad vandaag gewoon alle kwaad zou “wegnemen”. Wat, en misschien wel wie, zou er dan “weggenomen” worden?

Het kwaad dat door mensen begaan wordt is misschien wel het ergste kwaad dat we kennen. Maar de natuurlijke inborst van mensen is om te zondigen en om ongehoorzaam te zijn aan God. Romeinen 3:23 zegt het als volgt: “Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God”. Vergeleken bij Gods volmaakte heiligheid (Jesaja 6:3) begaat de volledige mensheid “kwaad” en zijn alle mensen “kwaaddoeners”.

Gelukkig is het voor christenen zo dat ons gebrek aan “volmaakte heiligheid” wordt goedgemaakt door het offer van Jezus Christus op het kruis. Jezus maakt ons rechtvaardig voor God en dankzij Jezus kunnen wij vooruitkijken naar een eeuwige toekomst in de nabijheid van de Heer, zonder enige vorm van kwaad. Maar zolang we hier op aarde zijn is het antwoord op de vraag boven deze alinea, dat als God inderdaad alle kwaad zou “wegnemen”, wijzelf daar ook bij zouden horen. Is dat wat we willen? Waarschijnlijk niet, en het is zeker niet wat God voor ons wil. Maar als God óns toestaat om fouten te maken zonder dat Hij ingrijpt, moet Hij anderen diezelfde ruimte geven. Dit betekent dat anderen ons mogelijk pijn kunnen doen zonder dat God tussenbeide komt om dit te voorkomen.

En hoe zit het dan met kwaad dat in de vorm van ziekte of natuurrampen komt, vraag je je wellicht af. Ook deze zaken zijn het gevolg van de ongehoorzaamheid van de mensheid tegenover God, zoals beschreven in Genesis 3. De mensheid verloor zijn woonplaats in de Hof van Eden en zijn fysieke plek in de nabijheid van God. De zegening van het leven in een fysieke wereld zonder ziekte of dood, is weg.

Betekent de aanwezigheid van het kwaad dat God niet alles in de hand heeft?

Als we onze eigen vrije wil gebruiken om te zondigen, kiezen we er in feite voor om zelf een “manifestatie van het kwaad” te zijn, en dat is niet omdat God de zaak niet in de hand heeft. Het is omdat Hij ons een vrije wil gaf, en omdat Hij niet herroept wat Hij ons gegeven heeft. God houdt van ons, en Hij heeft een hogere prioriteit: “De Heere vertraagt de belofte niet (zoals sommigen dat als traagheid beschouwen), maar Hij heeft geduld met ons en wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen” (2 Petrus 3:9). Als God ingrijpt bij iedere gelegenheid dat mensen kwaad begaan, dan zullen niet allen tot bekering komen maar hierdoor juist verloren gaan. Feitelijk zou Zijn ingrijpen het tegenovergestelde bereiken van Zijn eigen liefhebbende doel.

Het is begrijpelijk dat veel christenen het lastig vinden om de balans te zien tussen lijden in het hier en nu, en de belofte van eeuwig welzijn – ondanks dat we weten dat ons lijden op aarde kort is, vergeleken met “bij God zijn” in alle eeuwigheid. Wellicht kunnen we kracht putten uit het leven van de apostel Paulus. In 2 Korinthe 11:21-28 somt hij alle kwaad op dat hem overkomen is terwijl hij God diende. En alsof de lijst nog niet lang genoeg is, laat hij hier nog de “doorn in het vlees” weg (2 Korinthe 12:7) en het feit dat hij gebeten was door een slang (Handelingen 28:3). Maar hij verheugt zich in dit alles, vanwege de zwakheid die dit in hem teweegbrengt, waardoor de kracht van Christus in hem komt wonen (2 Korinthe 12:9).

“Zit” God er niet mee, dat wij kwaad ervaren?

Natuurlijk wel. We moeten nooit denken dat God, als Hij vanwege het kwaad voor ons geen bliksem uit de hemel laat komen, niet geïnteresseerd is in ons lijden. Psalm 34:16-18 legt enigszins uit hoe Gods gevoelens hieromtrent zijn. Volgens Genesis 6:6 kan Hij in Zijn hart bedroefd zijn vanwege het handelen van mensen, en wij hebben de zekerheid dat Hij voortdurend aan het werk is om ons terug te leiden naar betere tijden omdat “wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede” (Romeinen 8:28).

Het doet Hem pijn dat wij te maken hebben met kwaad dat door mensen veroorzaakt wordt, natuurrampen, ernstige ziekte, pandemieën, economische tegenslag en andere aantastingen van de goedheid die Hij geschapen heeft. Zodra goedheid (gezondheid, liefde, welvaart, etc.) afwezig zijn, komt het kwaad ons leven binnen, en God haat het kwaad (Zacharia 8:17, Spreuken 6:16-19).

Hoe weten we dat God WEL alles in de hand heeft?

Bij God zijn alle dingen mogelijk” (Mattheüs 19:26) en bij God is geen ding onmogelijk (Lukas 1:37). God is almachtig. Dat Hij niet ingrijpt betekent niet dat Hij de controle niet heeft. We weten dat er absoluut geen duisternis is in God (1 Johannes 1:5) en dat Hij van ons houdt (Johannes 3:16). Dit zijn troostende waarheden waar we op kunnen en moeten vertrouwen. Er ZIJN dingen die God niet zal en niet kan doen – zoals beloftes breken, of liegen (Hebreeën 6:17-18, Titus 1:2).

Gebrek aan controle is géén eigenschap van God. Maar omdat Zijn volmaakte rechtvaardigheid Hem niet toestaat om de Hof van Eden in ere te herstellen voor onze afgedwaalde wereld, zullen we moeten accepteren dat ons “leven in het vlees” uitdagingen zal ondervinden, en dat sommigen méér zullen lijden dan anderen voordat allen tot bekering komen. Net als de eigenaar van de wijngaard in Mattheüs 20 wil God dat we allemaal de kans krijgen om een penning te verdienen; zelfs degenen die er pas op het elfde uur bij komen.

Deel artikel